Alles gaat goed hier en die Bolle zit te zweten in zijn oncosportschool.
Dus even rustig de tijd voor een heel erg oud en erg ondeugend gedichtje.
Loopt heel Christelijk goed af!
Naar de apocalupsis (II)
Op een roodverwig dier, hebbende zeven hooien,
Ende tien hoornen ook vol lasterlijke namen,
Zag ik zitten een wijf, stout zonder zich te schamen,
Met peerlen, purper, goud versierd om heur verfrooien:
Zij hadde in heur hand eenen beker van gouwe,
Vol grouwels ende onreins van heurder hoererije:
En op heur voorhoofd stond de naam sekreet onblije
Der grooter Babilon. Ik zag dronken dees vrouwe
Van der heiligen bloed, Jezus’ goede getuigen.
Eenen Engel zeer sterk hoorde ik met luider stemmen
Roepen; “Gevallen is Babylon”, was zijn hemmen.
Uit den hemel hoorde ik een ander stemme buigen,
Zeggende: “Gaat uit heur op, dat gij heurder plagen
Niet deelachtig en wordt, mijn volk, mijn goed behagen”.
Openb. 17 en 1
Jan van der Noot (1539-1595?)
(Hooien zijn hoeden. Heb ik even opgezocht. De rest moeten jullie zelf maar bedenken. Yka.)